De andere kant van de zee

auteur: 
António Lobo Antunes
ISBN nummer: 
9789026352164
uitgeverij: 
Ambo I Anthos
Body: 

De andere kant van de zee .jpegIn De andere kant van de zee van António Lobo Antunes denkt een legerofficier op leeftijd in Lissabon terug aan zijn tijd in Angola, vooral aan 1961, toen de zwarte bevolking in opstand kwam, wat het startsein was voor een koloniale oorlog die bijna vijftien jaar zou duren. Ook de dochter van een katoenplanter herinnert zich zoveel jaren later aan de kust van Portugal de gewelddadigheden van toen, evenals een ambtenaar, die na de oorlog in Angola is gebleven. Alle drie zijn ze getekend door dat wrede verleden, alle drie zeulen ze hun frustraties en trauma’s met zich mee, die in de loop van de roman steeds wranger en navranter in beeld komen.

De andere kant van de zee is een meesterlijke driestemmige roman over herinneren, over racisme en hoe dat nog altijd doorwerkt, en over het verlangen naar een andere oever.

 

Hoe beschrijf je een niet te beschrijven boek? António Lobo Antunes is geen onbekende voor mij. Ook “Preek tot de krokodillen” en “Voor wie in het donker op mij wacht” staan hier op de boekenplank.  Al zijn boeken zijn verschillend al is het in elk boek duidelijk dat dezelfde thema’s aan de basis liggen. Elke keer kruipt de lezer in het hoofd van één of meer personages en dat is niet verwonderlijk als men weet dat António Lobo Antunes van opleiding psychiater is en als arts diende tijdens de koloniale oorlog met Angola. Oorlog, dood en de drang naar macht vormen de belangrijkste thema's in zijn werk. Door complexe, psychologische portretten van zijn veelal machteloze protagonisten neer te zetten geeft hij scherpe commentaar op de Portugese samenleving.

Kruipen we in “Voor wie in het donker op mij wacht” in het hoofd van Celeste, een 79-jarige Alzheimerpatiënte, dan tuimelen in “Preek tot de krokodillen” de herinneringen van vier vrouwen door elkaar, samen met het verhaal van extreem rechts in Portugal. Ook in “De andere kant van de zee” springen de herinneringen associatief over elkaar heen. In deze roman zijn het hoofdzakelijk drie personen die in een ademloze innerlijke monoloog terugkijken op hun jaren in Angola. En ademloze monoloog mag hier bijna letterlijk worden genomen. De zinnen beslaan een volledig hoofdstuk. 21 hoofdstukken, 21 zinnen met hier en daar een komma, haakjes of een ander lettertype. Elke zin een caleidoscopische aaneenschakeling van flarden verleden, stukken conversatie, soms logisch in hun volgorde soms van de hak op de tak springend maar nooit vervelend. De voortdurend herhaalde, visueel beschreven beelden maken van al die flarden tekst een samenhangend geheel. Vecht niet tegen deze waterval van woorden maar laat de ritmische tekst gewoon over je heen komen, het loslaten geeft je toegang tot een uitzonderlijk universum van briljante schrijverij. Het is als het lezen van de achterkant van een borduurwerk, pas omgedraaid ziet de lezer het uitgewerkt geheel.

In 1961 slaagt de innemende rebel António Mariano er in om duizenden volgelingen achter zich te scharen. Met een mengeling van religie en bijgeloof overtuigt hij hen tot een opstand tegen de plantagehouders en gewestbeheerders die werken voor het Portugees-Belgische Cotonang. Dat bedrijf dwong de zwarten om katoen te verbouwen. De vrijheidsstrijders vernielen de katoen, plunderen dorpen en doden wie op hun weg komt. De Portugese regering zet het leger in en die gaan met een ongeziene wreedheid te keer tegen de opstandelingen. Duizenden doden, zowel blank als zwart zijn het gevolg als de dorpen met napalm worden bestookt. Wat overblijft zijn zwartgeblakerde katoenheuvels. De opstand resulteert in een koloniale oorlog die pas in 1974 zal eindigen.

Drie personages krijgen de belangrijkste stemmen in deze roman. Er is een voormalig legerofficier, een gewestbeheerder en de dochter van een plantagehouder. Alle drie zijn ze getraumatiseerd door de gebeurtenissen in Angola.  Twee van hen zijn teruggekeerd naar Portugal, de gewezen ambtenaar is achtergebleven in Afrika.

De ondertussen ouder geworden dochter van de plantagehouder woont met haar oude kindermeid Domingas aan de kust in Portugal. Starend naar de zee en denkend aan wat er achterbleef ‘aan de andere kant van de zee’. Het is afgelopen met haar leven in Baixa do Cassanje waar haar moeder zich kamde ‘met een eindeloze beweging van een eindeloze arm in het slaapkamerraam’, haar dochter volkomen negerend en slechts oog hebbend voor haar minnaars. Ook haar gefrustreerde vader sprak niet tegen zijn dochter. Ze herinnert zich de macht van haar vader en zijn minachting voor de zwarten. ‘mijn vader slaat op de veranda met zijn zweep op de nijlpaardschedel en loopt de trap af naar de jeep, gevolgd door de zwarte man met een geweer die hem altijd vergezelde en waar hij niet eens naar keek, soms vraag ik me af of hij hem wel zag.’ Er is het heimwee naar Angola met ‘zijn lucht van zonnebloemen, van de mangobomen, overdag vol vleermuizen, van de aarde, niet de aarde van hier maar van Afrika, die is meer aarde, dichterbij, warmer, levendiger.’ In Lissabon blijft ze een vreemde – ‘is dat die ene uit Afrika?’- en is alleen Domingas “pas op, het waait menina!” haar houvast.

De voormalige kolonel woont met zijn kleinburgerlijke vrouw op een klein appartement in Lissabon. Hij walgt van zichzelf en de wreedheden die hij begaan heeft tijdens de oorlog in Angola. Zijn leven is tot stilstand gekomen in een appartement dat het zijne niet is, met een vrouw waar hij niets meer voor voelt en het gevoel dat zijn leven een aaneenschakeling is van rampen.

In een bouwvallig kroegje aan een strand in Namibe, het uiterste zuiden van Angola, is de koloniaal ambtenaar terecht gekomen. Samen met zijn albino vrouw die hij destijds kocht voor ‘vijf dekens en een  geit’. Ooit vertrok hij naar Angola ‘voor de zwarte vrouwtjes en omdat ik had gehoord dat een neef van me tussen de leeuwen en de negers rijk geworden was in de katoen.’  De albino spreekt nooit, toont geen enkele emotie en blijft in gedachten steeds in haar geboortedorp. De tragiek is dat hij haar niet begrijpt. Hij wordt uiteindelijk door de Cotonang en Lissabon verantwoordelijk gehouden voor het verlies van de katoenvelden omdat hij de opstand niet heeft kunnen voorkomen. Er blijft hem niets over dan naar Namibe te verhuizen. Een machtige blanke man die de albino nodig heeft om te overleven. De machtige is de machteloze geworden.

“ik snap de tijd niet omdat ik de zwarten niet snap. Ze lachen en er is geen reden om te lachen, praten zonder reden om te praten, altijd zo ver van ons af hoewel dichtbij, niet eens over pijn klagen ze, onverschillig”. Doorheen het hele boek speelt het racistische gedrag van de blanke kolonisator. Toen ‘neger’ nog gewoon taalgebruik was en minachting voor de zwarte medemens als normaal werd gezien. Als lezer stoot het tegen de borst maar als schrijver heeft António Lobo Antunes zijn werk goed gedaan door de tijdsgeest te beschrijven zoals die was.

Elk van de vertellers leeft in zijn eigen eenzame wereld, vrijwel onbeweeglijk. De beweging komt van de dingen rondom hen.  Meeuwen op het dak van een hangar die af en toe opvliegen. Een krab op het strand die “de hoge hakken van zijn poten moeizaam een voor een vooruit zet met de monsterlijke traagheid van een dier dat denkt dat het groot is ook al is het klein.”.  Golven die af en aan rollen. De mandrils en de vleermuizen die de bomen in en uit vliegen. Uiteindelijk is elke kant van de zee gelijk.

António Lobo Antunes werd reeds vaak gezien als een kandidaat voor de Nobelprijs, hij had hem al lang moeten krijgen.

Marianne Verschaeren, huisrecensente

prijs: 
€ 26.99