Het veld
Een poëtische, perfect gecomponeerde roman over leven en dood – van de auteur van Een heel leven
Een man wordt geboren, raakt gokverslaafd en sterft. Een ander herinnert zich dat haar echtgenoot altijd haar hand vasthield. Iemand anders begrijpt nu eindelijk op welk moment zijn leven voorgoed veranderde. Weer een ander heeft eigenlijk niets meegemaakt en ligt domweg onder de grond, zijn leven ten einde. Een vrouw is met zevenenzestig mannen naar bed geweest, maar was slechts op een van hen verliefd. Een ander was slim genoeg zijn dromen niet te vervullen en weer iemand anders dacht: ik moet hier weg zien te komen. En bleef.
In Robert Seethalers nieuwe roman gaat het over de laatste gebeurtenissen in een mensenleven, dat wat zich niet makkelijk laat vatten. Het is een boek over individuen, allemaal anders, maar ook met elkaar verbonden. Deze doden liggen op het kerkhof van Paulstadt en hun levensverhalen vormen samen een portret van het stadje en geven een onvergetelijk beeld van een samenleving.
Zoveel mensen, zoveel waarheden. Daar was keizer Marcus Aurelius zich ruim achttien eeuwen geleden al van bewust: ‘Alles wat we horen is een mening, geen feit. Alles wat we zien is een perspectief, niet de waarheid.’ Het lijkt alsof die gedachte in het achterhoofd speelde van Robert Seethaler toen die “Het Veld” schreef, zijn zesde roman in twaalf jaar. Daarin laat hij dertig gestorven bewoners van het fictieve stadje Paulstadt aan het woord, inclusief Harry Stevens, de verteller annex luisteraar die de roman opent en afsluit. Seethaler hanteert daarbij geen chronologische volgorde, wat in overeenstemming is met hoe een gemeenschap is opgebouwd. En het veld waarvan sprake is, een begraafplaats, is zo’n gemeenschap. Stevens bezoekt het veld nagenoeg elke dag. Hij slentert langs de graven, zit te mijmeren op ‘zijn’ bankje en is ervan overtuigd dat hij de doden kan horen praten, al hoort hij enkel losse fragmenten. ‘Hij stelde zich voor hoe het zou zijn als elk van deze stemmen nog eens de gelegenheid kreeg te worden gehoord. Natuurlijk zouden ze over het leven praten. Hij dacht dat de mens misschien pas voorgoed kon oordelen over zijn leven als hij zijn sterven achter de rug had.’
Daarmee opent Stevens een soort van Griekse tragedie waarin de voorzangers van plaats veranderen, maar het drama op de voorgrond blijft. Seethaler leeft zich zowel qua toonzetting als klankkleur telkens weer zeer geloofwaardig in een nieuwe protagonist in, een niet geringe prestatie, waardoor hij van een ogenschijnlijke lappendeken een eenheid weet te maken. Een gemeenschap is en blijft de optelsom van verschillende individuen. Wat die individuen tot een gemeenschap maakt en met elkaar bindt, zijn de plaats waar hun leven zich afspeelt, de momenten waarop verschillende paden elkaar kruisen of een tijdje met elkaar parallel lopen en de bezigheden waarin de een de ander al dan niet blijvend raakt. Die elementen zijn terug te vinden in deze roman. Soms bieden ze zichzelf duidelijk aan, zoals in de verhalen van het echtpaar Robert en Martha Avernieu – waarin beiden hun eigen waarheid, en dus de waarheid van Marcus Aurelius, verkondigen – en dat van de 105-jarige Annelie Lorbeer, een filosofisch ingestelde vrouw die al haar tijdgenoten heeft overleefd en dat betaalde ze met almaar toenemende eenzaamheid. In haar verhaal komt de mooiste passage uit het hele boek voor: ‘De mens stelt niets voor zonder waardigheid. Zo lang als het kan zou je daar moeite voor moeten doen. Maar zodra het einde nadert, kan waardigheid je alleen nog maar worden verleend. Die ligt in de blik van anderen.’
“Het veld” leest als een legpuzzel. In elk verhaal krijgt de lezer een paar stukken aangereikt, maar waar die precies moeten komen te liggen en op welke stukken ze aansluiten, is een opdracht die de lezer helemaal alleen tot een goed einde moet brengen. Opmerkelijk daarbij is dat het niet van belang lijkt of je die puzzel afkrijgt. In het gewone leven loopt ook van alles door elkaar, wemelt het van de losse eindjes en blijft veel onafgemaakt. Desondanks haakt er telkens weer veel ineen. Op die manier bouwt Seethaler de wereld van een imaginair stadje op. Goed en kwaad, geluk en verdriet, hoop en tegenspoed, ze lopen niet alleen hand in hand maar ook vaak voor elkaars voeten. Net echt dus.
Ook nu is de taal van Seethaler doordrenkt met poëzie (‘Ik heb onze schaduwen gedurende zo eindeloos veel uren op de aarde voor ons zien liggen dat ze voor mijn gevoel vandaag verder trekken, altijd verder, zonder ons en helemaal vanzelf’, realisme (‘Wie graag actueel is, moet in de spiegel kijken. Nieuws vertelt altijd over wat was’) en weemoed (‘De herinneringen aan mijn kindertijd zijn bijna helemaal weg. Maar ik heb nog een paar herinneringen aan mijn herinneringen’). Die taal, in prachtig Nederlands gegoten door vertaalster Liesbeth van nes, is misschien wel het belangrijkste personage in deze roman. Want zonder taal kunnen we onze emoties niet met anderen delen, kunnen we onze gevoelens niet de nuance meegeven die we ze moeten geven – een mens huilt niet alleen van verdriet, maar zonder context kun je de ware reden niet bepalen. En via taal brengen we anderen op de hoogte van de waarheid, onze waarheid. Zoals de doden dat doen in “Het veld”. Dankzij Seethaler worden ze na hun leven wél gehoord.
Martin Overheul
Redacteur Boekensite Gent