Jan Mankes 1889-1920 schilder van tederheid
Jan Mankes (1889-1920) werd slechts dertig jaar, maar liet bijna tweehonderd schilderijen na die meer dan ooit leven. De afgelopen decennia is de belangstelling voor zijn werk sterk toegenomen, met tal van publicaties en tentoonstellingen. Mankes zonderde zich het liefst af in de natuur en in zijn atelier. Uiterlijk was hij kalm, innerlijk was hij onrustig. Hij was een kunstenaar die uiting wilde geven aan zijn geestelijk leven en daartoe zocht hij naar manieren om dieper door te dringen in de objecten die hij afbeeldde. Zijn werk wordt gekenmerkt door verstilling, verfijning, eenvoud, zuiverheid en melancholie.
Rémon van Gemeren volgt Mankes op de voet en geeft tegelijkertijd een scherp en intrigerend beeld van zijn persoonlijkheid en kunstenaarschap. Tevens plaatst hij Mankes in de context van zijn omgeving en zijn tijd. Schilder van tederheid vertelt een verhaal over een man die de tederheid van het bestaan wilde uitdrukken met behulp van alles wat hij mooi vond, een verhaal over de kracht en de kwetsbaarheid van het leven.
‘Ik heb zelf zoo’n genot in die teekeningen. Ik trachtte eenvoudigweg in alledaagsch materiaal door te dringen in het karakter der dingen zelf. Het is zoo heerlijk dat te doen. Zonder aan het uiterlijk der teekening te denken die wordende is, voel je je al werkende krachtiger worden en zie je steeds meer andere wondere mogelijkheden. De realiteit is dan een heerlijke droom. De droom ontging me niet, hij is alleen minder uiterlijk een droom.’ Aan het woord is Nederlandse schilder en graficus Jan Mankes, die honderd jaar geleden, op 23 april 1920, op dertigjarige leeftijd overleed. Hij was op dat moment niet alleen een gewaardeerd kunstenaar, maar ook iemand wiens werk gretig aftrek vond bij kunstliefhebbers.
In deze biografie volgen we Mankes vanaf zijn geboorte in Meppel, dan een provinciaal stadje met zo’n tienduizend inwoners. Zijn moeder Jentje was huisvrouw, vader Beint werkte als rijksambtenaar en kwam uit een familie die niet onbemiddeld was. Al vroeg blijkt dat de tengere Jan, het vierde kind van het echtpaar, artistieke aanleg had. Ondanks het feit dat hij over een meer dan gemiddelde intelligentie beschikt, doet hij het slecht op de middelbare school. Als het gezin in 1904 naar Delft verhuist, laat hij de school achter zich en gaat aan de slag bij schilder en glasbrander Herman Veldhuis, van wie hij twee jaar lang tekenles krijgt. Vanaf dat moment is het voor iedereen duidelijk waar Mankes’ aspiraties liggen. Hij wil schilder worden, een droom die hij onder meer dankzij de steun van zijn echtgenote Annie waarmaakt.
Biograaf Rémon van Gemeren put bij het schrijven van dit boek ruimschoots uit de brieven van Jan Mankes, die in 2014 verschenen onder de titel “Ik probeerde mooie dingen te maken in allen eenvoud”. Dat zorgt ervoor dat de lezer af en toe even in het hoofd van de kunstenaar kan kijken. ‘Zich verwonderen […] is de grootst denkbare heerlijkheid, het is scheppen. Weten is eigenlijk niets dan een bedekken en verbergen van het niet weten, ga je dan voelen. Iets gewoon bestaat niet, gewoonte doet ons iets als gewoon zien.’ Het klinkt als een soort van devies, een leidraad om in zijn artistieke leven te volgen. Mankes werk is niet imposant of overdonderend, maar moet het hebben van de nuance, van het raffinement. Dat geldt evenzeer voor het formaat van zijn schilderijen, die zijn doorgaans van een bescheiden formaat. Maar het gaat niet om de grootte van dat werk, het is de afbeelding die telt, de wonderlijke, bijna mystieke melancholie, de verwondering die van het doek straalt en de verstilling die de ogenschijnlijk simpele taferelen oproepen. In dat licht is het best jammer dat er zo weinig afbeeldingen van dat werk in de biografie zijn opgenomen. Tonen wat Mankes schilderde zorgt immers voor inzicht en, in het beste geval, begrip.
Het lukt de biograaf alleszins een genuanceerd, zorgvuldig en diepgaand beeld te geven van wie Jan Mankes was, wat hij de wereld wilde laten zien, hoe hij naar diezelfde wereld keek en wat voor hem betekenis had. Daarnaast krijgt de lezer zicht op de entourage van Mankes: zijn echtgenote, zijn familie en vrienden, zijn mentors en mecenassen. Hiermee roept Van Gemeren tevens een lang vergaan tijdsbeeld op dat essentieel is om een beetje vat te krijgen op de mens Jan Mankes en diens werk. Dat hij daarbij geregeld gebruik maakt van hypotheses en vermoedens (‘waarschijnlijk’, ‘het is denkbaar’, ‘het zou kunnen’) is slordig. Zoek naar bevestiging en vind je die niet, laat die elementen dan niet aan bod komen in je biografie. Daarnaast verliest de biograaf zich herhaaldelijk in lange en complexe zinnen (‘Hoewel die invloeden en raakvlakken met stromingen er, zo moge inmiddels duidelijk zijn, onmiskenbaar waren, is er nauwelijks aandacht besteed aan de “eenvoudige” natuurmens die Jan was en aan de natuurbeleving die hem daarin, naast zijn leefomgeving waarin hij van alles aantrof wat hij wilde vastleggen, heeft geprikkeld’), maar die lopen de zin om verder te lezen gelukkig niet in de weg. Daarvoor is het onderwerp te boeiend, te intrigerend en te zeer tot de verbeelding sprekend.
Martin Overheul
Redacteur Boekensite Gent