Venetië
Je leert een stad pas echt kennen als je in de straten en stegen ervan verdwaalt. Venetië, met al haar verstopte hoeken en gesloten
poorten, omringd door de ontelbare lagunes, is gemaakt om de weg in kwijt te raken. Maar, zo weet de echte reiziger: de weg kwijtraken betekent het vinden van het mooiste wat een plek te bieden heeft. Cees Nooteboom is zo’n echte reiziger. Hij zoekt zijn weg langs gebeeldhouwde bogen en dobberende gondels en neemt de lezer mee achter het toeristische masker van de stad van het water. Vanaf de voorplecht van een vaporetto laat hij leven en kunst aan zich voorbijglijden.
Zijn eerste indruk van Venetië publiceerde Nooteboom begin jaren tachtig, vele mijmeringen volgden. Dit voorjaar bezocht hij zijn geliefde stad opnieuw en besefte eens te meer dat in Venetië de verhalen nooit ophouden.
“Na een paar weken Venetië voel ik hoe er iets van me afvalt, iets dat ik in de stad zelf niet als een bezwaar gevoeld heb, dat niet, maar toch, een vorm van vrijheid en de lichtheid, alsof ik word uitgelaten, en dat is dus wat ik ben, uitgelaten, en zo loop ik aan de grote toren met de grote klok voorbij die al eeuwen de tijd aangeeft, en ga de pescheria binnen waar de vissen hun existentiële gelijk bewijzen door er nog net zo uit te zien als in de dagen voor die hoge toren gebouwd werd, een vorm van permanentie waar geen geschiedenisboek tegenop kan.”
We zitten als begenadigde toeschouwers in het hoofd van Cees Nooteboom en kijken door zijn ogen naar een omgeving die voor iedereen aanwezig is, maar die alleen hij met deze klaarheid en scherpte ziet. Een blik die blijft hangen aan een detail waar mensen met een minder indringende kijk op het ‘kleine’ gemakkelijk aan voorbijgaan, om vanuit dat detail een elegant breed uitwaaierend verhaal te laten ontspringen dat, soms na het inslaan van wat aan het relaas gerelateerde zijwegen, voor een wonderlijke samenhang zorgt tussen het object dat de schrijver ziet en de plaats van dat object in de ruimere context van de geschiedenis. Nooteboom heeft door de jaren heen een volstrekt eigen associatieve manier van kijken ontwikkeld, een exceptionele combinatie van bijna-naïeve onbevangenheid, onnadrukkelijke eruditie, majestueuze belezenheid en een royaal hart voor kunst, cultuur en geschiedenis.
Ook in ‘Venetië. De leeuw, de stad en het water’, een inspirerende bundeling reisverhalen over de Dogestad van de voorbije 25 jaar, wijkt Nooteboom niet af van zijn beproefde recept: rondkuieren, bijna verdwalen en ondertussen met gulzige ogen kijken naar wat de omgeving aan schoonheid en lelijkheid te bieden heeft. Die vrijmoedigheid van rondkijken, analogieën herkennen en daarover met aanstekelijk enthousiasme en taalkundige virtuositeit schrijven, is wat het lezen van Nootebooms beschouwingen elke keer opnieuw tot zo’n genoeglijke bezigheid maakt: “Een herinnering. Een winterdag. Het heeft gesneeuwd op het San Marcoplein, maar de sneeuw is gesmolten. Ik sta in een van de galerieën naar het natte plein te kijken, denk dat ik zie hoe smeltwater langzaam wegloopt, maar net als in het gedicht van Nijhoff blijkt de werkelijkheid anders: ik zie niet wat ik zie, want alsof er midden tussen de stenen van het plein een bron is, zie ik hoe water op een paar plaatsen langzaam omhoog komt, alsof de stad poreus is.”
Terwijl je het leest, verplaats je je in gedachten naar de galerij waar Nooteboom staat en denk je te zien wat hij ziet, een stad die al eeuwenlang strijd tegen het oprukkende water. De bij wijlen heroïsche strijd waarvan Nooteboom op plastische wijze kond doet, valt vooralsnog uit in het voordeel van de Venetianen, maar op langere termijn, zeker gezien het gestage afbraakwerk van het voortwoekerende cruisetoerisme, dreigt deze kwestie uit te monden in een overwinning van het water op het land. Met een paar ogenschijnlijk simpele, maar bij nader inzien raak gekozen woorden schetst Nooteboom een probleem waar hele horden toeristen nog geen seconde van wakker liggen.
Die beeldende kracht van zijn proza is al jarenlang een van de grote kwaliteiten van de schrijver Nooteboom, die je, om maar eens een open deur in te trappen, uiteraard niet los kunt zien van de dichter die hij is. Hij beschikt over de goddelijke gave om met weinig woorden veel te zeggen, al is hij nooit een verteller geweest die neerkeek op een paar woorden meer. Dat is hij ook niet in ‘Venetië’, waarin de inmiddels 85-jarige auteur met onverholen plezier volzinnen schrijft van een regel of acht, negen. Zinnen die zinnenstrelend en een lust om te lezen zijn. Al zijn ook de vele gebalde aforismen die hij hier kwistig rondstrooit een plezier voor hart en hoofd. “Geschiedenis is een tovenaar en een jongleur die tegelijkertijd allerlei ballen of kegels in de lucht houdt”, is er zo een. “Dat wat wij geschiedenis noemen is ondenkbaar zonder mensen, en mensen hebben nu eenmaal altijd bedoelingen, maar zijn mensen nu de makers of alleen maar het materiaal van de geschiedenis?” is er ook zo een. Beide gedachten borrelen bij Nooteboom op tijdens een wandeling na een bezoek aan de vroegere kathedraal van Venetië, de San Pietro di Castello op Isla di San Pietro, waar hij volledig opgaat in muurschilderingen van Pietro Ricchi en Pietro Liberi, een korte tekst leest die iemand ter ere van ene Giovanni Sanguineti (een luitenant die in 1895 gevallen is ‘voor het vaderland’). Ook daar kan zijn ‘kinderlijke geest’ het associëren niet laten. Gelukkig maar, want het levert de nieuwsgierige lezer een prachtig hoofdstuk op.
‘Venetië. De leeuw, de stad en het water’ is een klassieke Nooteboom in de meest positieve zin van het woord. De lezer wordt vergast op verrassende inzichten, krijgt daarnaast een soort masterclass in aandachtig kijken, krijgt op de koop toe een aantal namen van kunstenaars en schrijvers uit heden en verleden aangereikt (Couperus, Brodsky, Pound, Casanova, Bellini, Tintoretto) die elk op zich meer dan de moeite waard zijn om te (her)ontdekken en heeft in het kielzog van van de beste gids die je in de Nederlandstalige literatuur kunt vinden door een stad gezworven die heden en verleden – ook in de verhalen van Nooteboom spelen verleden en heden een opmerkelijk spel, hij spreekt meermaals over een ‘nu van toen’ – naadloos aan elkaar weet te koppelen en beide in acht houdt. Dat alles gebeurt in sprankelend proza en met een taalvirtuositeit die mij aanhoudend het gevoel geeft dat ik in een literaire snoepwinkel sta.
Dat Nooteboom tijdens zijn reizen kan rekenen op twee paar extra ogen, de foto’s van levensgezellin Simone Sassen zijn magnifiek, maakt de wandelingen er alleen maar fraaier op. Waar de stad en het water uit de titel voor staan was me voor deze passage al bekend. Dat de leeuw het totemdier van Venetië is, is nieuw voor me. De gemythologiseerde leeuw is een koninklijk dier dat enkel geleerde heiligen zoals Hieronymus of Marcus rond zich kon verdragen. Nooteboom is een astrologische leeuw. Alles is toeval, schrijft de filosoof. Maar soms lijkt het heel even alsof er een patroon achter dat toeval zit.
Martin Overheul